Een paradijs met hoge muren

Jan Voerman jr., oudste zoon van IJssel schilder Jan Voerman Sr, staat met zijn jongere zusje Edu op het lege perron. Station Hattem ligt er weer verlaten bij. De trein naar Zwolle, met broer Tijs en vele andere kinderen op weg naar hun scholen, is net vertrokken. Tijs gaat naar de ambachtsschool. Eigenlijk wil Tijs architect of ingenieur worden, maar vader vindt dat hij eerst met zijn handen moet leren werken. Zagen en timmeren. Teruglopend naar het grote huis aan de Gelderse dijk mijmert Jan over zijn leven. Hij zou maar wat graag met Tijs willen ruilen en meegaan naar Zwolle. Naar welke school dan ook. Jan is voorbestemd om in zijn vaders voetsporen te treden en schilder te worden. Hij tekent dagenlang insecten en bloemen, in de koepel naast het huis. Hij heeft er zijn eigen atelier. Zijn ouders vinden hem emotioneel en lichamelijk te kwetsbaar om naar school te gaan met andere kinderen. Hij krijgt thuis les van moeder Anna of een van de kindermeisjes.

Die middag moet Jan weer naar heilgymnastiek om zijn spieren te versterken. Hij hoorde dr. Hage, de huisarts, tegen zijn moeder zeggen dat hij nog nooit zo’n lange en slappe jongen had gezien. Vanaf dat bezoek moet hij elke dag extra maaltijden eten, wandeling maken en krijgt hij oefeningen. En dan om half negen naar bed terwijl hij al 16 jaar is!

Jan hoorde zijn ouders laatst zeggen dat ze in een paradijs leven. Een groot huis aan de dijk met veel ateliers die een prachtig uitzicht hebben op het oude stadje. En dan aan de andere kant de uiterwaarden van de IJssel waar zijn vader dagelijks schildert. Een moestuin met fruitbomen en groentes in overvloed. Een waar paradijs beaamt Jan, maar wel een paradijs met hoge muren waaruit hij toch een keer moet zien te ontsnappen.

Een tekenkist als opdracht

In haar persoonlijke biografie “Neuriën” over echtgenoot Jan Voerman jr. vertelt Hetty Voerman – Mansholt over de dag dat kleine Jan 6 jaar wordt. Het is 23 januari 1896. Het nieuwe huis aan de Gelderse dijk is bijna klaar. Alleen de trappen naar de voordeur moeten nog worden gelegd. Jan klimt een laddertje op, naar het huis waar zijn vader hem heeft ontboden. Er is een persoonlijk cadeau van zijn vader. Een echte tekenkist, zoals zijn vader ook zijn schilderkist heeft. Jan ziet het, hoe klein hij ook is, als een opdracht. Hij zal ook schilder zijn. Hij is trots, maar ook bang. Bang voor de verwachting. Hij tekent dan al veel in zijn schoolschriften, vooral dingen uit de natuur zoals bloemen, vogels en insecten. Prachtige bruine atalantavlinders. Hij tekent kalenders voor zijn opa Eric Verkade, rijk versierd met bloemen. Broer Tijs tekent de nummers van de dagen. Dat kan hij beter. Vanaf 1902 maakt Jan ieder jaar een kalender voor zijn opa. Tot aan Erics dood in 1907. Jonge Jan verwerft aanzien in de Verkade-familie. Het komt hem van pas als hij vanaf zijn 15e meewerkt aan het tekenen van de plaatjes voor de Verkade-albums.

Jeugdwerk Jan Voerman Jr.

Expositie – Voerman senior

Het Voerman Stadsmuseum Hattem pakt voor haar 75ste verjaardag uit met een grote jubileumexpositie!

Van 26 april 2024 t/m 31 oktober 2024

Wandelen door het leven en langs het werk van Jan Voerman senior.

Voor het Voerman Stadsmuseum Hattem is 2024 een gedenkwaardig jaar. Het museum viert namelijk het 75 jarig bestaan.

Om dat jubileum te onderstrepen presenteert het jarige museum een speciale expositie, een grote overzichtstentoonstelling rond Jan Voerman senior. Deze jubileumexpositie ‘Voerman senior’ brengt het leven èn werk van de schilder in beeld, die met zijn zoon Jan Voerman junior naamgever van dit museum is. De expositie biedt een veelzijdige kijk op Voerman senior en toont diverse werken die nog niet eerder in het museum te zien zijn geweest. Het museum heeft hiervoor geput uit de eigen collectie, maar daarnaast zijn er ‘Voermannen’ te zien van de familie Van den Noort uit Den Haag, evenals kunstwerken die Wietse van den Noort heeft gemaakt. 

De families Verkade en Rahder en hun buitenplaats aan de Vecht (en Angstel)

Voor veel gefortuneerde Amsterdammers was de Vechtstreek populair: het was dicht bij Amsterdam en bood veel rust, ruimte en frisse lucht. Ook was het gebied interessant omdat ondernemers en kooplui er geld konden verdienen. Boerderijen met veel land en baksteen- en dakpanfabriekjes vormden een goede investering. De aanleg van een jaagpad in 1628 en het afsnijden van een paar Vechtbochten maakte de reis korter en aantrekkelijker: In 4 uur kon men vanuit de stad bij de buitenplaats zijn. De reis ging van de Amstel via binnenwateren als de Holendrecht en de Angstel naar de Nieuwe Wetering. Hier, bij Nieuwersluis, kwam men op de Vecht.

Twee keer per jaar vond een grote verhuizing plaats, want veel meubels, linnengoed, servies en schilderijen werden in mei van uit het grachtenpand meegenomen naar de buitenplaats, en in de herfst weer terug.

De buitenplaatsen zorgden er met hun nutstuinen, karpervijvers en boomgaarden voor dat de eigenaren in de stad het hele jaar gezond voedsel hadden.

De zakenfamilies Verkade en Rahder hebben beide tijdelijk in  een buitenplaats in de Vechtstreek gewoond. Ericus Verkade 1835-1907) oprichter van de Verkade fabrieken ging er in 1881 wonen omdat zijn vrouw Eduarda Verkade – Koning zo verlangde naar een huis in de natuur. Ze was geboren op de Burcht te Wedde en voelde zich niet thuis in Amsterdam. Ericus huurde derhalve de buitenplaats Klein Boom & Bosch bij Breukelen. Er is later door Wenckenbach ook nog een Verkadeplaatje gemaakt van dit buiten voor het album de Vecht. In 1883 vertrok het gezin alweer naar de Zaanstreek alwaar ook de Verkadefabrieken stonden.

Verkadeplaatje van Huize Boom en Bosch

J.C. (Coen) Rahder (1812-1872) was wijnkoper te Amsterdam. Met zijn familie woonde hij daar aan de Buitenkant in een groot pakhuis. Ook de echtgenoot van Coen, Willemina Petronella Cornelia Van Voorthuijsen wilde niet meer in de stad wonen vanwege de stank in de grachten en de vele ziektes. Coen kocht in 1843 de buitenplaats Valck en Heining aan de Angstel. Tegenover dit buiten woonden aan de noordzijde op ‘Geinwensch’  zijn schoonouders reder Jan van Voorthuijsen en jonkvrouw Anna Maria de Villeneuve

Drie kinderen werden er geboren. In 1849 vertrok het gezin alweer omdat Coen veengebieden had aangekocht in Drenthe, ten oosten van Hoogeveen. Na een kort verblijf bij Dedemsvaart liet Coen een huis bouwen dat hij ‘Nieuweroord’ liet noemen. Coen kreeg echter ruzie met zijn zakenpartner Andries de Wilde en moest uit Nieuweroord vetrekken. Hij liet in 1860 bij Noordscheschut een nieuw huis bouwen. Hij noemde dat Valkenheim ter herinnering aan het buiten Valck en Heining.

Buitenplaats Klein Boom en Bosch

Buitenplaats Valck en Heining te Baambrugge

De zussen Fem en Gre Uiterwijk

In dit verhaal is te lezen hoe Hendrik Uiterwijk, kapper uit Hoogeveen, een partij opricht die het opneemt voor de zwakkeren. Daarmee haalt hij in 1919 ineens 3 zetels in de gemeenteraad. Hendrik sterft op jonge leeftijd.

Het gezin Uiterwijk met 2 dochters en een jonge zoon krijg het moeilijk in die jaren na zijn dood. oudste dochter Fem (mijn oma) is diep bedroeft dat haar vader zo plots uit haar leven verdwijnt. Ze is 22 jaar en studeert nog op de kweekschool in Meppel. Ze zal snel zelf haar geld moeten verdienen. Fem is teleurgesteld dat Hendriks vele vrienden na zijn dood niet meer naar zijn gezin omkijken. Hendrik laat zijn gezin berooid achter. Hendrik was nooit met geld. Hij heeft niet gespaard. De les is dat je er uiteindelijk alleen voor staat. Zus Margreet kan verpleging studeren in het verre Groningen met een beurs van de Remonstrantse kerk. Haar uitzet met verpleegsters uniformeren wordt door moeder Uiterwijk en Fem zelf genaaid. Het gezin leeft in armoede, maar de dochters zorgen voor wat inkomen. Ondanks alle strijd van vader Hendrik voor betere regelingen voor de armen is er nog steeds geen sociaal vangnet. Geen staatspensioen. In 1939 sterft zoon Hendrik Jr. op zijn 18e jaar aan een blindedarm ontsteking. Weduwe Elisabeth Uiterwijk-Haarsma hoort het bericht op haar ziekbed en ze sterft in hetzelfde jaar op 59 jarige leeftijd. Het overlijdensbericht komt van de gemeente Groningen en is ingeschreven in Hoogeveen. Ze is in haar laatste maanden verpleegd door dochter Gré.

Fem trouwt met Jaap Rahder . Lees hier meer over het huwelijk van mijn grootouders.

Gre zal in december 1936 trouwen met Jan van Oven. Na een aantal omzwervingen, Jan werkt in verschillende stationsrestaurants, gaan ze wonen in Beetsterzwaag. Jan wordt kok op kinder-revalidatiecentrum Lyndensteijn waar ook mijn vader werkt. Na de vroege dood van mijn grootouders is het erg leuk dat een oud-tante en oud-oom vlakbij wonen. Als Jan overlijdt gaat Gre het hofje van de remonstrantse gemeenschap in de stad Groningen wonen.

Tante Gre van Oven – Uiterwijk als leerlingverpleegster

Jan van Oven, later kok

De schaakpartijen per post tussen Eduard Douwes Dekker (1820-1887) en Derk Roelfs Mansholt (1842-1921)

Eduard Douwes Dekker (bekend geworden als schrijver met het pseudoniem Multatuli) was een verwoed schaker. Hij speelde het liefst correspondentieschaak omdat daarmee door geduld zijn gebrek aan talent goed gemaakt zou worden, terwijl bij schaken ‘uit de hand’ onstuimigheid en ongeduld ten koste van de kwaliteit van het spel zou gaan.

Ook in zijn correspondentie met Derk Roelfs Mansholt werden schaakzetten vermeld. In onderstaande briefkaart van Douwes Dekker aan Mansholt is dat te zien.  De briefkaart is op 15 juli 1880 verstuurd vanuit Geisenheim aan de Rijn, waar Douwes Dekker een huis huurde. Niet lang daarna verhuisde Douwes Dekker naar een nieuw huis aan de Rijn. Het werd zijn eerste koophuis.

Derk Roelfs speelde ook een partij met de toenmalige vrouw van Douwes Dekker, Mimi Hamminck Schepel, die is neergeschreven in een notitie, gedateerd september 1881, die te vinden is in het persoonlijk archief van Sicco Mansholt.

Zoals hier valt te lezen is Derk Roelfs Mansholt ook voorzitter geweest van de Groninger schaakclub Staunton.

Een boek over de geschiedenis van de Familie Mansholt is hier te koop.

Jenny Voerman – Rahder (1930-1996) dochter van ‘het veen’

In 1992 hield mijn moeder Jenny een lezing over de rol van haar familie Rahder als verveners en ontginners van landbouwgrond. De ondertitel van haar lezing was: Een periode van ruim 100 jaar, waarin leden van de familie Rahder in Drenthe hebben verveend en bijgedragen hebben om land te ontginnen voor landbouw (1850 – 1965).  Zij hield deze lezing voor de Seniorenacademie in Groningen.

Veel informatie over de familie Rahder en hun bedrijf heb ik uit deze lezing kunnen halen. Ik herkende de geschiedenislerares in mijn moeder; de veelheid aan historische feiten, de gedegenheid waarmee haar inleiding was opgebouwd en de bewondering en liefde voor haar vader, Jaap Rahder die het einde van het familiebedrijf moest meemaken. Wat mij vooral trof was de indringende wijze waarop zij beschreef hoe haar vader als jonge man door het plotselinge overlijden van zijn vader min of meer gedwongen werd het bedrijf over te nemen. Tot die tijd was het een bloeiend bedrijf geweest, maar toen al kondigde het verval zich aan. Tragisch was dat mijn opa daar niets aan kon doen. Hij probeerde er het beste van te maken.

Vaak zal hij nog gedacht hebben aan die gelukkige jeugdjaren in Noordscheschut, waarin hij meemaakte hoe zijn vader, ‘Jonge Jan’, het bedrijf leidde. Met mijn opa Jaap voel ik veel verwantschap. Veel van hem zie ik in mijzelf en mijn kinderen terug. Ongetwijfeld is de tijd dat ik als peuter bij hem heb gewoond daar niet vreemd aan. 

Ter herinnering aan mijn moeder Jenny die vandaag 28 jaar geleden overleed.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderen”, geschreven door Kees Opmeer. Een boek met veel materiaal uit het familie archief. Het boek won in 2020 de publieksprijs van de Drentse Historische Vereniging en is hier nog te koop.

Mijn moeder (2e van links) met haar moeder en zusjes

Het kerkhofje van Vierhuizen

Vandaag (13 maart 2024) is het 28 jaar geleden dat mijn vader Ubbo, Johan Voerman (1926-1996), plotseling stierf. In het boek “Uit Zeeklei gebakken” over de familie Mansholt staan de herinneringen aan zijn dood van mij en mij zoon Tijs beschreven.

In mijn jeugd hoorde ik vaak de verhalen over mijn familie: de kunstschilders, vader en zoon Jan Voerman en de verveners, de familie Rahder. Het huis hing vol met schilderijen van de Voermannen en mijn moeder had een grote bibliotheek met Rahderboeken. Pas na de plotselinge dood van mijn vader leerde ik de familie Mansholt goed kennen.

We kwamen als gezin bijeen om mijn vader te gedenken, afscheid te nemen en de begrafenis te regelen. Mijn moeder vertelde dat hij in het kleine dorpje Vierhuizen in Noordwest-Groningen begraven wilde worden. Er is een klein kerkhof met vele leden van de familie Mansholt die daar in grote boerderijen in de Westpolder hebben gewoond.

Ik was verrast door die keuze. Ik wist dat Hetty, de moeder van mijn vader, uit die Mansholtfamilie kwam en dat mijn vader dezelfde voornamen had als zijn opa die hij nooit persoonlijk had gekend, Ubbo Johan. Het bleek dat mijn vader zich, in zijn laatste jaren, in de Mansholtfamilie had verdiept; de ‘rode’ boeren uit Groningen. De neef van mijn oma, Sicco Mansholt, was na de Tweede Wereldoorlog jarenlang minister van Landbouw voor de PvdA geweest. Daarna was hij een nog bekender Eurocommissaris geworden in de toen net opgerichte Europese Gemeenschap. Maar ook ‘opa Derk’ was een strijdbaar socialist geweest, die bevriend was met de schrijver Multatuli en de socialistische voorman Domela Nieuwenhuis. Met zijn Duitstalige achtergrond was hij een van de eerste lezers van de ideeën van Karl Marx.

Opa Derk was met zijn ouders in 1866 vanuit Noord-Duitsland naar Groningen verhuisd. Ik begreep opeens dat de naam Ubbo, die ik altijd wat vreemd had gevonden, uit  het Ostfriesische taalgebied kwam.

Mijn moeder had er wat moeite mee dat ‘haar Ubbo’ zou worden begraven op een klein kerkhofje in de Groningse klei, maar natuurlijk had ze ingestemd met zijn wens. De dag voor de begrafenis gingen we er kijken. Mijn moeder, haar zus Mieneke, mijn vrouw Katinka en onze kinderen Jens, Tijs en Jort. We reden op een kille dag in maart over de lange wegen door de polder, met aan weerskanten de kale vlakten bestaande uit zeeklei waarop zomers het graan groeide en verder langs dijk van de Westpolder bij de Waddenzee. De eerste boeren die hier gingen wonen hadden de dijken zelf, in 1875, opgeworpen, maar in de eerste jaren werden die nog geregeld doorbroken door de zee.

We maakten een korte stop bij ‘Fletum’, één van de boerderijen die de familie Mansholt daar vanaf de negentiende eeuw had bewoond. Het was een grote, mooie boerenhoeve met nog grotere graanschuren. Ook nu woonde er nog familie. We kregen daar een boek over de geschiedenis van de Westpolder. Vandaar kwamen we langs die andere roemruchte boerenhoeve ‘Torum’ waar Opa Derk en oma Aaltje hadden gewoond en waar later Sicco is geboren.

Op het, door bomen omzoomde, kerkhof in Vierhuizen bekeken we de graven. Er was een mooie plek gevonden voor mijn vader, langs de rand van het kerkhof en vlak achter zijn grootvader en naamgenoot, ‘opa Derk’, zijn vrouw Aaltje Mansholt – Dijkhuis en hun dochter, onze tante Theda. Er bevonden zich nog veel andere grote familiegraven met bekende Groningse namen als Louwes, Dijkhuis en Tonkes. Ik wilde meer weten van deze families, pioniers in dit gebied. Hier begon mijn zoektocht naar de familie Mansholt en de mensen die ze kenden.

Op de ochtend van Ubbo’s begrafenis lag mijn moeder Jennie dood in haar bed. Het boek over de Westpolder nog in haar hand. Ze had er enorm tegenop gezien om haar man te begraven.

Mijn zoon Tijs heeft zijn eigen herinneringen aan die moeilijke dagen, zoals hieronder valt te lezen.

Ik was zes toen mijn opa en oma binnen vijf dagen overleden. Heel veel weet ik er niet meer van, maar een aantal dingen staat me nog goed bij; het ritje op de dag voor de begrafenis bijvoorbeeld. Ik weet nog dat we door de uitgestrekte vlakten reden, vooral omdat ik het apart vond om achterin de auto naast oma te zitten. Ze zei op een gegeven moment: ‘Wat jammer dat Ubbo er niet bij is, hij had  het prachtig gevonden hier met elkaar.’ Waarop ik antwoordde: ‘Als Ubbo er nog was geweest, waren wij hier niet geweest.’

Ik weet dit nog omdat ik me meteen na deze opmerking erg schuldig voelde. Het was bijdehand, en ik wilde oma niet kwetsen. Gelukkig reageerde ze lief, zoals altijd, met een lach en de woorden: ‘Dat klopt helemaal Tijs’. Wat ik ook nog weet is dat ik me afvroeg waarom opa hier in Noord-Groningen, begraven wilde worden en niet in zijn woonplaats Oldeberkoop. Wie zou hem hier, zo ver weg (helemaal in de beleving van een kind), nog komen opzoeken? Gelukkig heb ik deze vraag voor me gehouden, want ik denk dat oma dit stiekem ook wel jammer vond.

Nu we steeds meer in onze familiegeschiedenis duiken snap ik de keuze van opa steeds beter. Niet alleen het kerkhofje is prachtig. Sinds we met het boek over mijn voorouders van de familie Mansholt bezig zijn, heb ik Noord-Groningen zelf ook ontdekt. In twintig minuten fietsen vanuit de stad Groningen kom je terecht in een prachtig open landschap waar je je in een soort niemandsland waant. Het maakt je hoofd leeg en verdrijft de drukte die de stad met zich meebrengt. Overal zijn dieren: zwanen, roofvogels en met een beetje geluk spot je een ree. Hier en daar zie je een boerderij. Het voelt als vrijheid. Ik denk dat opa misschien hetzelfde gevoel kreeg in deze prachtige omgeving en ik snap nu nog beter wat oma bedoelde met haar opmerking vijfentwintig jaar geleden.  

De dag van de begrafenis van opa kan ik me nog goed herinneren. Het is ochtend als pap onverwacht een telefoontje krijgt van zijn broer. Wij zitten aan de eettafel. Pap loopt naar de woonkamer om de telefoon op te nemen. Ik hoor hem alleen maar ’Nee, godverdomme!’ roepen. Iets wat pap nooit zou doen over de telefoon. Ik besefte meteen dat er iets echt mis was. Even later vertelde pap ons het nieuws. Oma was overleden.

Wij als kinderen zouden niet mee naar de begrafenis van opa, maar zouden naar onze oppas Hennie gaan. Ik weet nog goed dat pap uiteindelijk toch voor de deur bij Hennie stond om ons  mee te nemen. Ik ben hier achteraf blij mee.

Het woord grafstemming tijdens de begrafenis van opa is nog mild uitgedrukt. Iedereen die daar was hoorde het nieuws van oma nu ook. Surrealistisch, ik kan me bijna niet voorstellen hoe dit voor pap en de rest van de familie moet zijn geweest.

Een tijdje na de uitvaartdienst, bij het opruimen van het ouderlijk huis, vonden we drie grote hutkoffers op zolder. Daar bleken archiefstukken in te zitten van de familie Rahder, Voerman en Mansholt. Samen met schrijver Kees Opmeer en uitgever en ontwerper Albert Smit hebben we vanuit deze familiearchieven drie prachtige boeken samengesteld. We hebben veel aanvullend onderzoek gedaan, familieleden en andere deskundigen gesproken en nieuwe bronnen gevonden.

Het zijn persoonlijke verhalen geworden die een prachtig tijdsbeeld geven. Ieder met een uniek verhaal met veel nog niet eerder getoonde beelden. De eerste twee delen over de families Rahder en Voerman zijn al uitgegeven. Het verhaal over de familie Mansholt heeft u nu voor zich. 

Peter en Tijs Voerman

Ik plaats dit stukje nu weer ter ere van mijn geweldige vader (en opa).

Dit is een fragment uit boek “Uit Zeeklei gebakken” over de familie Mansholt. Het is geschreven door Kees Opmeer en het is hier te koop.

Tijs bij het graf van opa Ubbo in Vierhuizen
Mijn vader en ik (1962)

‘Huize Blokland’ het familiehuis van de Rahders in Noordscheschut

‘Jonge’ Jan Rahder, de vader van mijn opa, is 25 jaar directeur geweest van de turffabriek, onder de naam Naamloze Vennootschap Rahder Machinale Turf. Dat besloeg de periode van 1898, na het overlijden van zijn broer Oude Jan, tot zijn dood in 1924. Hij mocht maar 66 jaar worden, maar nog altijd twee jaar ouder dan Oude Jan mocht worden.  

Het was verwarrend, twee broers die allebei Jan heetten. Jan was 24 toen hij nog een broertje kreeg, het 18e kind van het gezin. Zijn vader Coen vroeg zijn oudste zoon of hij later voor zijn jonge broertje wilde zorgen als dat nodig was. Blijkbaar voelde Coen al aan dat hij niet oud zou worden. Jan stemde daarmee in, maar vroeg zijn vader zijn broertje dan naar hem te vernoemen. Zo waren er twee Jannen in het gezin, ‘Oude’ Jan en ‘Jonge’ Jan.  

Jonge Jan was 17 toen hij met zijn moeder en de rest van het gezin naar Huize Blokland aan de sluis bij Noordscheschut verhuisde, na het overlijden van zijn vader Coen. Ze trokken in bij Oude Jan. Het huis waar ze toen woonden, Valkenheim, was niet meer dan een paar honderd meter verwijderd van Huize Blokland. Jonge Jan kon dus in zijn vertrouwde omgeving in Noordscheschut blijven wonen, tot zijn grote blijdschap.

Huize Blokland was al langer in het bezit van de familie Rahder. Het is de moeite waard om wat langer bij dit opvallende huis aan het Zwarte Dijkje stil te staan dat een prachtig uitzicht bood op het kanaal en omgeving en Noordscheschut extra aanzien gaf.

Coen Rahder jr., een oudere broer van Jonge Jan kocht in 1863 een stuk grond tussen de Hoogeveense vaart en de Coevorderstraatweg, ten westen van de ‘28e wijke’ wat nu het Zwarte Dijkje heet. De grond was in gebruik als boomgaard en moestuin en in bezit van Gesiena Warmes ‘landbouwersche en kasteleinsche’ in Hoogeveen. Nog in datzelfde jaar liet Coen jr. Huize Blokland op dat stuk grond bouwen. Niet lang daarna trad hij in het huwelijk met Tonia Habermehl en betrokken ze het pas gebouwde huis. Tonia was de dochter van een ‘laagveenvervener’ zoals dat enigszins besmuikt werd genoemd, en kwam uit het plaatsje Blokland in de provincie Utrecht.

In 1868 vertrok Coen jr. plotseling met zijn vrouw Tonia naar Amsterdam om zich in te zetten voor de wijnhandel van de familie die daar sinds 1775 was gevestigd, aan de Binnenkant. Uit een brief van zijn moeder van 19 februari 1868 aan haar kinderen op de kostschool bleek dat een verdrietige gebeurtenis de reden was van hun plotselinge vertrek uit Drenthe.

Gisteren was er een droevige melding. Ik was bij Tonia geweest toen de kleine Gottfried opeens zulke eene akelige benauwdheid kreeg. Hij was akelig maar dat ging weer voorbij en dat kindje was weer geheel beter en sliep ’s nachts in goede gezondheid. Maar ’s morgens, zij wilden juist gaan ontbijten, kreeg het weer zo’n benauwdheid waar het ineens in bleef. Zij kwamen mij roepen, maar het kindje was al dood toen zij het huis uitgingen om mij te halen. In 5 minuten was alles afgelopen. Vind gij dat niet allertreurigst? Zij zijn innig bedroefd, dat kunt u lieden zich voorstellen. Ik ga er straks weer naar toe.

Het jaar daarvoor was de vader van Tonia overleden en begin 1868 werd haar broer ernstig ziek. Hij leed aan de pleuris. Het overlijden van hun zoontje Gottfried was de druppel die de emmer deed overlopen. Tonia wilde weg uit de koude, winderige streken in Drenthe met al die nare herinneringen. Ze wilde naar Amsterdam waar haar schoonzusters al woonden en een nieuw leven beginnen. Coen jr. accepteerde een baan als wijnkoper bij zijn familie en zette ‘Blokland’ te koop.

Huize Blokland bleef jarenlang te koop staan. Er waren belangstellenden genoeg voor het huis maar tot verkoop kwam het niet, zodat  Oude Jan en de weduwe van Coen sr. met de jongste kinderen daar konden blijven wonen.

De herinneringen van Jan Heil, de al eerder genoemde kleinzoon van Oude Jan, geven een goed beeld van het huis. Hij kwam er vaak als jongetje logeren bij zijn opa Oude Jan. In de beleving van Jan Heil was het een sfeervol en gezellig landhuis met een eindeloos lange gang, veel kamers en een reusachtige keuken met koperen pomp en blauwe tegels. In de eetkamer hing een fraai bellekoord waarmee hij het dienstmeisje mocht roepen. Bij de bouw is in de gang een nis uitgespaard voor een staand horloge van de bekende maker van uurwerken uit de 18e eeuw, Pieter Morijn. Het is door de familie gekocht bij Hendrik Scholten & Zoon; zijn winkel ‘In de vlugge tijd’ bevond zich aan de Zeedijk in Amsterdam. Later vond het staande horloge een plek in het huis van Jan Heil.

Het huis staat aan een bocht waar het kanaal naar de sluis draait. Daardoor biedt het huis een mooi uitzicht in de lengterichting van het kanaal.

In de brief van Jan Heil lees ik:

Wanneer opa Jan ’s middags langs het kanaal van het veen thuis kwam kon hij al van verre zien dat oma Marg bij het theelichtje klaar zat.

Achter in de tuin van Huize Blokland stond een klokkenstoel. Deze klok werd in de volksmond ‘de Bengel’ genoemd. Vier keer per dag werd de klok op vaste tijden geluid. Dat gebeurde ook als ergens in de omgeving brand was uitgebroken. Vroeger stond de klok op het dak. De kinderen vonden het griezelig als ze dan ’s avonds in het donker de zolder op moesten om de klok te luiden. Door de trillingen traden er op den duur beschadigingen op aan het dak waarna de klok naar de tuin werd verhuisd.

Dit is een fragment uit het boek “Hoe de Rahders Drenthe veranderden, 100 jaar vervening aan de Hoogeveense vaart’. Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop.

Eerste steen van Huize Blokland, in 1867 gelegd door de eerste eigenaren Coen Rahder Jr. en zijn vrouw Tonia Heabermehl
Blokland ligt nog steeds op een prachtige plek bij de sluis aan de Hoogeveense vaart

Tekening van Huize Blokland rond 1890 door Lena Heil (kleindochter van ‘oude’ Jan Rahder).

Verhalen over de families Koning, Eckringa, Lanckhorst en Roessingh

In 1929 liet Mevrouw H.J.C. Verkade – Van Gelder (1870-1950) de familieherinneringen van de grootouders van haar man Ericus Verkade jr. (1868-1927) optekenen. De moeder van haar man, Eduarda Thalia, stamde uit het notarissen geslacht Koning die woonden op de Borg in  Wedde. Later trouwde ze met de ondernemer Ericus Sr. Verkade (1835-1907) die de stoomfabriek voor brood- beschuit de Ruyter zou beginnen. Later groeide het bedrijf in Zaandam uit tot de Verkade fabrieken.

In het familie gedenkboek staan herinneringen van Mevrouw Koning en een aantal brieven die bewaard zijn gebleven. Het zijn vooral verhalen uit dec familie maar soms geeft het ook een inkijkje in de landelijke geschiedenis. Zo blijkt voorvader Paulus Eckringa als vaandrig in het gevolg van Stadhouder Jan Willem Friso van Nassau – Dietz verbleef toen die in 1711 bij de Moerdijk verdronk.

En dan het verhaal dat op 1 november 1755 de familie Lanckhorst aanwezig was op het kasteel te Coevorden (toen nog bestaande uit een paar officierswoningen) toen men een aardbeving voelde die het water deed golven. Het bleek om de zware aardbeving te gaan die geheel Lissabon verwoeste en zo zwaar was dat die kennelijk tot in Coevorden was te voelen.

Ook zijn er talloze anekdotes over de Kozakken die na de Franse tijd, en de mislukte veldtocht van Napoleon in Rusland, Nederland binnenvielen om de Fransen te verjagen. De Kozakken, onder aanvoering van Baron Rosin, maakten veel indruk en hadden het vooral voorzien op gezanten van de Fransen. In Winschoten probeerden de oude prefect en de oude sous-prefect Dhr. Alberda en Modderman contact te maken met de Kozakken om ze gunstig te stemmen. Ze gingen met paard en wagen de Kozakken tegemoet bij de Duitse grens. Enekele Kozakken sprongen op de bok en spoorden de paarden aan zodat de heren werden teruggejaagd tot Winschoten. Sommige Kozakken bleven in de regio achter en stichten er een gezin.

Het verhaal van notaris Johannes Sixtus Koning die meevocht in het leger van Koning Willen I tegen de zich afscheidende Belgen heb ik hier al verteld.

Een zeer bijzonder familieboek dus met verhalen die inmiddels meer dan 300 jaar oud zijn. Eduarda Thalia Koning kreeg met Eicus Verkade een dochter die Anna Verkade heette. Zij trouwde met de IJsselschilder Jan Voerman Sr. mijn overgrootvader.

De geschiedenis van de familie Koning staat ook beschreven in het boek “Gevangen in een Paradijs”, over vader en zoon Voerman, kunstschilders. Het boek is geschreven door Kees Opmeer en is hier te koop.

De Borg in Wedde schilderij van Mr. Arnold Koning.

Thalia Koning (1841-1917) geboren op de Borg en later gehuwd met Ericus Verkade

Verantwoording uit het familieboek.

De ‘vergeten’ overstroming in de Westpolder op 21 maart 1874

De grote stormvloed in de Westpolder van 1877 staat in het geheugen gegrift. Hier heb ik er een stukje over geschreven.

Veel minder bekend is de overstroming in maart 1874 die ook vele mensenlevens heeft gekost. De bedijking van de Westpolder was toen nog volop in aanbouw en er verbleven wel 500 arbeiders in de polder vaak gehuisvest in gammele hutjes of keten. Veel arbeiders werden verrast door de hoge zee, een combinatie van springvloed en harde wind uit het westen.

Mijn voorvader Lammert Dijkhuis, die nabij in de oude polder woonde op boerderij Midhuizen, heeft er in een brief aan zijn kinderen verslag van gedaan.

….. Een andere man, bij ons was gelogeerd, was met zijn vrouw, met een kind bij zich op wat hout drijvende – toen eerst zijne vrouw en het eene kind verdwenen hem de hand toereikende, en later ook het andere kind hem werd ontrukt. Gij kunt U de radeloze toestand van dien man voorstellen.

Willem Dijkhuis

Ook in de Winschoter Courant staat een ooggetuige verslag met hartverscheurende momenten:

Omtrent deze ramp in den polder achter Vierhuizen schrijft een ander correspondent ons, Ulrum dd. 22sten Maart, nog het volgende: „Er heerschte leven en bedrijvigheid op de kwederlanden achter Vierhuizen. Het werk der binnendijkng, reeds bij tijds aangevangen, vorderde goed. Een kleine 500 poldergasten hield er zijn verblijf in keeten Die levenslustige lieden , welke zwaar werken , zwaar geld verdienen, maar ook zwaar geld verteren , waren vroolijk en welgemoed. De oude Noorman (de Noordzij) had zich sedert geruimen tijd rustig gehouden, ’ópgeschrikt uit die rust, wellicht door de stormen, welke voor eenigen tijd den Atlantischen oceaan teisterde, stelde hij zich in beweging, vloog op onze kusten aan , zocht met gapende muil naar buit en …. vond die, Het was Donderdag den 19den dezer moeielijk weder, dat des nachts en des Vrijdags voormiddags tot een storm uitgroeide. De vloed kwam met zoodanig geweld op , als zelden of ooit in dezen tijd ‘van het jaar plaats vindt. De keeten de polderwerkers waren wat ver, eigenlijk te ver, naar buiten gebracht, ten einde meer inde nabijheid ran het werk te zijn. De ringdijk was nog niet geheel afgesloten , het water overstroomde de kwelders en verhulde ineen oogenblik de woningen der arme werklieden, die met vrouw en kind zochten te vluchten , hetgeen , helaas ! niet allen gelukte. Hoe de ellende te schetsen ! “Een man kwam met een in der haast samengesteld vlotje, waarop hij zijn vrouw en twee kinderen had geplaatst, aandrijven. Der vrouw, die het jongste kind inden arm hield, begaven de krachten. Zij kon zich niet meer houden, viel van het vlot, stak voor het laatst haar echtgenoot de handen toe en verdween, met het kind, inde golven! Het vlotje drijft verder. Met zijn oudste kind zal hij dan toch den dijk bereiken. Weer komt er een baar aanrollen, voert ook zijn laatste kind mede, de arme behoudt alleen het leven. Allen, die hem op aarde lief en dierbaar waren, heeft hij verloren. Wie geeft hem troost?!! Twee andere mannen poogden zich ook op een vlotje te redden. Het dreef echter tegen een keet aan, in aanbouw om paarden te bergen, en geraakte er vast. De mannen klimmen op de spanten der keet. Akelig klinkt het gejammer der’ ongelukkigen. Alles wat gedaan kon worden om de ongelukkigen te redden, werd beproefd. Men stelde een vlot samen. Een geacht landbouwer wond een ljjn om bet middel, zette zich te paard en beproefde met levensgevaar hulp te verschaffen. Op korten afstand gekomen van hen , die hij wenschte  een wissen dood te redden, tuimelde zijn paard, door den sterken golfslag getroffen , achterover, en met groote moeite moest hij zijn eigen leven zien te redden- Eenigen tijd latei’ volgde zijn jongere broeder zijn voorbeeld en begaf zich insgelijks te paard te water. Ook hij kwam tot dicht bij de ongelukkigen , zag hoe een van hen bezweek, verdubbelde zijn pogingen om den nog overgeblevene te bereiken; maar ook zijn paard kon niet verder en hij moest, óndanks alle inspanning , terugkeeren. Dan , nog een poging in het werk gesteld. Twee personen , waaronder de landbouwer, die het eerst te paard zijn menschlievende poging had moeten opgeven, begaven zich wet het vlot te water, om, al was het met levensgevaar, den aan de spanten hangenden man te redden. Hun streven werd met een goeden uitslag bekroond. Met de grootste moeite bereikten zij den ongelukkige, die reeds bewusteloos en verstijfd was, en zich zoodanig aan bet houtwerk had vastgeklemd, dat hij niet dan met geweld ervan kon worden afgescheurd. Men legde hem op bet vlot, kwam gelukkig te land, bracht hem te bed , verschafte hem geneeskundige hulp en des avonds kon hij weder spreken. Hij was de dood ontkomen. Het lijk van den man, die bezweken was, werd gevonden en aan land gebracht. Voor hem was de dood geen ongeluk, want ook zijn vrouw en drie kinderen, alles wat hij had, had de zee verzwolgen.